Wanneer mag de inspecteur bewijs uit een strafrechtelijk onderzoek niet gebruiken?
Wanneer mag de inspecteur bewijs uit een strafrechtelijk onderzoek niet gebruiken?
08 februari 2025 

Wanneer mag de inspecteur bewijs uit een strafrechtelijk onderzoek niet gebruiken?

De Hoge Raad heeft daar op 31 januari jl. nader invulling aangegeven (HR 31 januari 2025, nr. 22/04816, ECLI:NL:HR:2025:154).

Casus

Bij belanghebbende heeft een huiszoeking plaatsgevonden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De Rechter-Commissaris had hier toestemming voor gegeven. Maar de informatie waarop deze toestemming was gebaseerd, was niet volledig, terwijl die informatie wel beschikbaar was.

Tijdens deze huiszoeking is een schenkingsakte in beslaggenomen.

De schenkingsakte is door de onvolledige informatie waarop de toestemming van de Rechter-Commissaris is gebaseerd strafrechtelijk onrechtmatig verkregen.

De strafzaak tegen belanghebbende is geseponeerd. Hij is ten onrechte als verdachte aangemerkt.

De inspecteur heeft via een beroep op art. 55 van de AWR de beschikking gekregen over de schenkingsakte en heeft naar aanleiding daarvan vragen gesteld aan belanghebbende.

Mag de inspecteur de schenkingsakte gebruiken voor de belastingheffing?

Beslissing Hoge Raad

Volgens de Hoge Raad mag de inspecteur de schenkingsakte gebruiken. Het feit dat de schenkingsakte strafrechtelijk op onrechtmatige wijze is verkregen, leidt niet tot uitsluiting van het gebruik daarvan door de inspecteur.

Eerdere arresten van de Hoge Raad

In het arrest van 1 juli 1992 (HR 1 juli 1992, nr. 26.331, ECLI:NL:HR:1992:ZC5028) heeft de Hoge Raad als regel vooropgesteld dat de omstandigheid, dat het bewijs jegens belanghebbende strafrechtelijk onrechtmatig is verkregen, voor de inspecteur op zich zelf geen beletsel hoeft te zijn om die bewijsmiddelen te gebruiken.

Als die situatie zich voordoet, zal volgens de Hoge Raad moeten worden beoordeeld of de inspecteur handelt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel.

Van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur is volgens de Hoge Raad geen sprake als de inspecteur zonder wettelijke belemmering kennis had kunnen nemen van het materiaal.

Volgens de Hoge Raad is het gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs alleen dan niet toegestaan als het is verkregen op een wijze die ‘zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht’.

In het arrest van 20 maart 2015 (HR 20 maart 2015, nr. 13/03959, ECLI:NL:HR:2015:643) heeft de Hoge Raad beslist dat strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs slechts in uitzonderlijke gevallen als bewijs in belastingzaken wordt uitgesloten. Daarvoor moet volgens de Hoge Raad een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dusdanig zijn geschonden, dat de uitkomst van dat onderzoek ook in een belastingzaak van het bewijs dient te worden uitgesloten.

In het arrest van 20 maart 2015 heeft de Hoge Raad niet herhaald de formulering over ‘bewijsmiddelen waarvan de inspecteur zonder wettelijke belemmering kennis kan nemen’. De Hoge Raad heeft in dit arrest verder beslist dat deze zeer terughoudende uitsluiting van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs in belastingzaken, in gevallen waarin artikel 6 EVRM daartoe niet dwingt, op een adequate wijze tot uitdrukking komt in het “zozeer-indruist-criterium”.

Arrest van 31 januari 2025

De Hoge Raad vindt dat bij de toepasselijkheid van het ‘zozeer-indruistcriterium’ niet (langer?) van belang is of het gaat om bewijsmiddelen waarvan de inspecteur zonder wettelijke belemmering kennis had kunnen nemen.

Dat betekent dat in alle gevallen waarin de inspecteur gebruik wil maken van bewijsmiddelen die jegens de belanghebbende op strafrechtelijk onrechtmatige wijze zijn verkregen, het gebruik daarvan slechts dan niet is toegestaan als:

  1. Artikel 6 EVRM daartoe dwingt, of
  2. die bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.

Beslissing in deze zaak

In deze zaak was namens belanghebbende naar voren gebracht dat de inspecteur niet zonder wettelijke belemmering kennis had kunnen nemen.

Advocaat-Generaal Wattel stelt in zijn conclusie dat de inspecteur zonder de schenkingsakte waarschijnlijk niet op het idee was gekomen om vragen te stellen over de schenking. Had de inspecteur zonder enig aanknopingspunt dat wel gedaan dan was er sprake geweest van een zogenoemde ‘fishing expedition’ (ECLI:NL:PHR:2023:1076).
Dat belanghebbende dit argument aanvoerde, was dus niet zo gek, maar de Hoge Raad vindt het voor de toepassing van het ‘zozeer-indruist’-criterium niet langer van belang of de inspecteur zonder wettelijke belemmeringen van het bewijsmateriaal kennis had kunnen nemen.

Wil je iedere week de actualiteit als eerste ontvangen? Meld je dan aan via deze link


Over de schrijver
Reactie plaatsen