De villatax, ook wel villabelasting genoemd, is de inkomstenbelasting die wordt geheven over de hoogste schijf van het eigenwoningforfait (hierna: EWF). Die hoogste schijf berekent het fiscale voordeel van een eigen woning voor zover de waarde boven een bepaalde drempel uitkomt. Die drempel wordt aangeduid als de basiseigenwoningwaarde. Voor 2024 is deze drempel vastgesteld op € 1.310.000.
Komt de WOZ-waarde van een woning boven deze waarde uit, dan wordt een forfaitair voordeel berekend van 2,35% over het meerdere, wat aanzienlijk hoger is dan de 0,35% die wordt berekend in de schijf daaronder.
Villatax niet houdbaar
Naar mijn mening is de villatax niet houdbaar. In een artikel voor het tijdschrift ‘Het Register’ van afgelopen juni heb ik de villabelasting kritisch geanalyseerd.
Een aantal kritiekpunten die ik noem, zijn:
- De indexatie van de basiseigenwoningwaarde blijft achter bij de sterke stijging van de woningprijzen in de afgelopen jaren. Hierdoor worden veel woningen die geen ‘villa’ zijn, zoals hoek- en tussenwoningen, getroffen door de hoogste bijtellingscategorie van het EWF.
- De villabelasting is ooit ingevoerd als een tijdelijke maatregel, maar bestaat nog steeds.
- Het verschil met de op één na hoogste schijf van het EWF is in de loop der jaren toegenomen, namelijk van 1,6 procentpunt in 2016 tot 2,0 procentpunt in 2023 en 2024. Deze relatief grote toename van het verschil hangt samen met het feit dat de percentages van de schijven 2 tot en met 5 in 2022 en 2023 zijn gedaald, terwijl het percentage van de 6e schijf is gelijk gebleven. Aanvankelijk was, die 2,35%, 4 x het percentage van de 5e schijf. In 2024 is dat bijna 7x!.
- Het is dubieus of de villabelasting wel voldoet aan het doel dat ermee werd beoogd, namelijk de stabilisering van de woningmarkt.
- Bij inkomsten uit een eigen woning is sprake van een afnemend grensnut. Dit wordt door de afschaffing van het plafond in het EWF en door de invoering van de hoogste schijf van het EWF volledig miskend (zie hierna);
- Strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
- Strijd met het in artikel 14 EVRM omschreven gelijkheidsbeginsel.
- Voor belastingplichtigen die met de villabelasting te maken krijgen, kan de belastingdruk fors toenemen. Voor mensen die geen hoog inkomen hebben en voor ouderen die soms al tientallen jaren in hun huis wonen, kan de betaalbaarheid van de villabelasting bezwaarlijk zijn.
Afnemend grensnut
Het vijfde kritiekpunt licht ik toe. Tot en met 2008 kende het EWF een maximumbijtelling, ook wel het plafond. Dat plafond werd bij de invoering van de Wet IB 2001 door de staatssecretaris van Financiën in de Tweede Kamer als volgt verdedigd:
“Een maximum in het huurwaardeforfait is voorts opgenomen omdat het feitelijk bedrag aan vergelijkbare huur van een woning een degressief verloop heeft, dat op een gegeven moment ook in absolute zin niet meer verder oploopt. Dit is in het verleden de reden geweest om een maximumbedrag in guldens op te nemen.”
Het voordeel uit een eigen woning blijft niet stijgen bij een toenemende waarde van de woning. Naarmate een verhuurde woning meer waard werd, bleek de huurprijs niet verder toe te nemen. De staatssecretaris baseerde dit op een onderzoek naar de gevraagde huurprijzen van steeds duurdere huizen. Hierin klinkt het begrip ‘grensnut’ door, dat is het nut dat gepaard gaat met een toe- of afname van de consumptie van een goed of dienst. Boven een bepaalde grenswaarde kan in de markt geen hogere huuropbrengst worden verkregen. Dit principe is verwoord door de econoom Gossen in zijn eerste wet.
Uitspraak rechtbank Noord-Holland
Onlangs heeft een belastingrechter zich voor het eerst uitgesproken over de villabelasting. Op 15 oktober 2024 oordeelde Rechtbank Noord-Holland dat de villabelasting niet in strijd is met algemene rechtsbeginselen en ook niet met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (Rechtbank Noord-Holland, 15 oktober 2024, nr. 24/211, ECLI:NL:RBNHO:2024:10912). Voordat ik de uitspraak ga bespreken hierna eerst kort de casus.
Casus
Belastingplichtige beschikt samen met zijn fiscale partner over een eigen woning. De WOZ-waarde van deze woning voor het jaar 2021 bedraagt € 2.377.000. De definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2021 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Het vastgestelde saldo inkomsten en aftrekposten uit de eigen woning bedraagt € 2.898 positief en is volledig toegerekend aan belastingplichtige. De post is als volgt opgebouwd:
Eigenwoningforfait € 35.324
Aftrekbare rente € 6.336
Aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld € 26.090
Effectief wordt hierdoor belast € 2.898
Mag er forfaitair worden geheven?
De rechtbank oordeelt dat de wetgever binnen zijn beoordelingsvrijheid is gebleven door een hoger forfait voor duurdere woningen vast te stellen, gezien het beleggingsaspect van deze woningen. Forfaits zijn volgens de rechtbank per definitie ruw en kunnen ongelijkheid veroorzaken, maar dit is volgens de jurisprudentie toegestaan zolang het de werkelijkheid benadert. De rechter oordeelt dat dit het geval is bij de villabelasting. Met dit standpunt van de rechter ben ik het niet eens. Volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 moet belasting worden geheven naar draagkracht, gebaseerd op daadwerkelijk genoten inkomen. Veronderstelde voordelen die niet zijn genoten, mogen in principe niet worden belast. De ongelimiteerde bijtelling van 2,35% kan – zeker bij woningen met een erg hoge WOZ-waarde – tot een dermate hoog EWF leiden, dat dit forfait duidelijk de werkelijkheid niet meer benadert. Ook moeten ongelijke gevallen worden behandeld, naar de mate van ongelijkheid. Daarvan lijkt door de grote sprong van 0,35% naar 2,35% geen sprake. Dat staat naar mijn mening namelijk niet meer in verhouding.
Is er sprake van een beleggingsaspect?
Bovendien interpreteert de rechter het beleggingsaspect naar mijn mening te ruim. Dat aspect heeft volgens de wetsgeschiedenis van het EWF namelijk alleen betrekking op huuropbrengsten en niet, zoals de rechtbank oordeelt, op vermogenswinsten.
De Algemene Rekenkamer sluit zich hierbij aan in een rapport uit 2019, en stelt dat de waardeontwikkeling van een woning niet wordt belast met inkomstenbelasting. Rechtbank Noord-Holland vat het beleggingsaspect echter wel op als betrekking hebbend op de waardeontwikkeling van een woning. Daar biedt de wetsgeschiedenis geen onderbouwing voor. Dure woningen worden vaak gekocht voor woongenot, niet als belegging, en zijn gevoeliger voor conjuncturele schommelingen.
Heffing niet disproportioneel
De rechtbank vindt verder dat de belastingplichtigen niet disproportioneel zwaar worden belast, omdat de belastingheffing uiteindelijk slechts over maximaal 10% van het EWF verschuldigd was. Dat klopt, maar dat is het effect van de zogenoemde Hillenaftrek, welke aftrek gaandeweg wordt afgebouwd. De rechter oordeelt voorts dat er geen sprake is van een onevenredig ongelijke behandeling vanwege de nog hoge Hillenaftrek in 2021. Naarmate de Hillenaftrek verder wordt afgebouwd, kan dit oordeel naar mijn mening veranderen. De lage hypotheekrente leidde in casu tot een hoge Hillenaftrek, waardoor het nadeel van de villabelasting werd getemperd en daardoor gering was. Bij een hogere hypotheekrente wordt het nadeel groter en had de rechter mogelijk anders geoordeeld.
Buitensporige last?
Als het inkomen van de belastingplichtige veel lager was geweest, had er sprake kunnen zijn van een buitensporige last. De rechter beoordeelt dit op basis van de totale financiële situatie van de belastingplichtige, inclusief andere inkomsten.
Het advies aan mensen met een hoge WOZ-waarde is om hun situatie te laten beoordelen door een adviseur om na te gaan of het zinvol is om bezwaar te maken tegen de villabelasting.
Wil je iedere vrijdag de blog als eerste ontvangen? Meld je dan aan via deze link