Vertrouwensbeginsel bij een beschikking op verzoek: Hoe werkt dat?
Twee weken geleden heeft de Hoge Raad beslist over de toepassing van het vertrouwensbeginsel bij een beschikking op verzoek.[1] Het is een interessant arrest om kennis van te nemen.
Waar gaat deze zaak over?
In deze zaak draait het om een oude VAR WUO. Belanghebbende was in 2012 en 2013 ziekenverzorgende. Zij meende dat haar inkomsten belast moesten worden als winst uit onderneming. Destijds kon daarover zekerheid worden verkregen door een zogeheten VAR verklaring aan te vragen.
Op basis van de door belastingplichtige verstrekte gegevens had de inspecteur voor beide jaren een VAR WUO afgegeven.
Bij het vaststellen van de aanslagen over 2012 en 2013 had hij het inkomen echter niet belast als winst uit onderneming maar als resultaat overige werkzaamheden en loon uit dienstbetrekking.
Belanghebbende meent dat zij aan de afgegeven VAR WUO het vertrouwen kon ontlenen dat haar inkomsten als ziekenverzorgende zouden worden belast als winst uit onderneming. Het Hof wees dat betoog af.
Hoe moet het beroep het vertrouwensbeginsel worden beoordeeld?
Volgens de Hoge Raad moet de VAR verklaring/ de beschikking worden gezien als een toezegging van de inspecteur aan belanghebbende dat haar inkomsten op een bepaalde manier zullen worden belast. Daarvoor is wel van belang dat de inspecteur de beschikking heeft afgegeven op basis van alle benodigde feiten en omstandigheden. Daarnaast is vereist dat de toezegging niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende redelijkerwijs de onjuistheid daarvan had moeten beseffen.
De inspecteur is niet gebonden aan de toezegging, als de belastingplichtige bij het verzoek om die beschikking of daarna, onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt. De belastingplichtige moet zich er daarnaast ook van bewust zijn geweest dat de inspecteur daardoor niet in staat is het verzoek goed en volledig te beoordelen.[2]
Bij de beoordeling of belastingplichtige de inspecteur onjuist of onvolledige heeft geïnformeerd, komt het erop aan of de belastingplichtige die vragen redelijkerwijs kon opvatten zoals hij dat heeft gedaan.
Krijgt belanghebbende gelijk?
Het Hof vond dat belanghebbende de vragen op de aanvraagformulieren voor de VAR verklaringen op essentiële onderdelen onjuist en onvolledig had beantwoord. Het Hof heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel daarom verworpen.
Volgens de Hoge Raad heeft het Hof ten onrechte niet beoordeeld of belanghebbende de vragen kon opvatten zoals hij dat heeft gedaan. Als vervolgens tot het oordeel wordt gekomen dat belanghebbende inderdaad niet alle relevante informatie heeft verstrekt, moet worden beoordeeld of belanghebbende redelijkerwijs had moeten weten dat de inspecteur op basis van de gegeven antwoorden de aanvraag niet goed en volledig op haar fiscale merites kon beoordelen. Het Hof heeft nagelaten dat te beoordelen.
De Hoge Raad verwijst de zaak naar een ander Hof voor verdere behandeling. Wordt dus vervolgd.
Meer weten?
Iedere vrijdag deel ik per mail een wekelijkse update van het formele belastingrecht. Vind je het leuk om deze updates te ontvangen? Meld je dan aan via deze link.
[1] HR 24 februari 2023, nr. 21/00161, ECLI:NL:HR:2023:292
[2] Zie ook HR 18 februari 2022, nr. 19/03185, ECLI:NL:HR:2022:269