Tegenbewijsuitsluiting bestuurdersaansprakelijkheid niet in strijd met het Unierecht

Meldingsregeling

Een voor de bewijspositie van de ontvanger zeer belangrijk onderdeel van de bestuurdersaansprakelijkheidsregeling is de zogeheten meldingsregeling. Die regeling bevat het bewijsvermoeden van verwijtbaar kennelijk onbehoorlijk bestuur als de betalingsonmacht niet (tijdig) is gemeld. Tot weerlegging van dat bewijsvermoeden  wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan  hem  is te wijten dat niet tijdig is gemeld door de vennootschap.

Evenredigheidsbeginsel

De Hoge Raad kwam op 6 oktober 2023 tot het oordeel dat deze meldingsregeling wellicht in strijd zou kunnen zijn met het communautaire evenredigheidsbeginsel. De tegenbewijsuitsluiting blijkt in de praktijk namelijk nagenoeg onweerlegbaar, omdat het uitgangspunt van de wetgever is dat elke bestuurder op de hoogte is van de meldingsplicht en weet hoe te melden. Daar komt bij dat het melden van betalingsonmacht niet bijzonder ingewikkeld is gemaakt, noch qua vorm, noch qua inhoud. Dit heeft feitelijk tot gevolg dat de bestuurder alleen in zeer bijzondere omstandigheden aannemelijk kan maken dat hem geen verwijt treft van het niet-melden. Het gevolg hiervan is een praktisch onvoorwaardelijke aansprakelijkheid van de bestuurder. De bestuurder zal, behoudens  overmacht-situaties als ziekte of ongeval, vrijwel nooit door de tegenbewijsuitsluiting heen kunnen komen en aansprakelijk zijn, ongeacht of hij al dan niet wanbestuur heeft gepleegd, aldus de Hoge Raad. (Zie ook het artikel hierover van vorig jaar:  Is de bestuurdersaansprakelijkheid in strijd met het Europese evenredigheidsbeginsel? )

Prejudiciële vragen Hoge Raad

In het geval dat aan de Hoge Raad is voorgelegd heeft de betreffende oud-bestuurder voor een ander heffingstijdvak aangetoond dat hij te goeder trouw heeft gehandeld, zodat van kennelijk onbehoorlijk bestuur geen sprake is. Toch werd hij onvoorwaardelijk aansprakelijk gehouden voor belastingschulden door de tegenbewijsuitsluiting voor het tijdvak waarvoor niet tijdig was gemeld. Met name in dat licht formuleerde de Hoge Raad prejudiciële vragen over de uitleg van het EU-recht voor het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Antwoorden Hof van Justitie

Het Hof van Justitie heeft die vragen inmiddels beantwoord. (HvJ 14 november, nr. C-613/23,  ECLI:NL:EU:C:2024:961 )

Het Hof oordeelt dat de Nederlandse bestuurdersaansprakelijkheidsregeling met het te weerleggen bewijsvermoeden niet in strijd is met het EU-recht. Dat een bestuurder voor het ene heffingstijdvak op grond van het bewijsvermoeden aansprakelijk is, terwijl voor een daaropvolgend heffingstijdvak vast is komen te staan dat hij geen kennelijk onbehoorlijk bestuur heeft gepleegd, doet aan dit oordeel niets af, aldus het Hof.

Daarbij merkt het Hof wel op dat een wettelijke beperking van de mogelijkheid tot weerlegging van het bewijsvermoeden tot louter situaties van overmacht, niet geoorloofd is. De bestuurder moet alle omstandigheden kunnen aanvoeren om aannemelijk te maken dat het niet melden hem niet te verwijten valt. 

Gevolgen voor de praktijk?

Deze laatste overweging lijkt een sprankje hoop te bevatten, maar niets is minder waar, vrees ik. Als gezegd kwam de Hoge Raad tot deze vraagstelling op grond van de gebleken praktijk dat de tegenbewijsuitsluiting vrijwel altijd onweerlegbaar bleek. Uitsluitend overmacht-situaties als ziekte of ongeval geven daardoor toegang tot weerlegging van het bewijsvermoeden.

Dit is dus niet een gevolg van een in de wettelijke regeling  zelf  opgenomen bewijsbeperking dat louter overmacht aanleiding kan zijn de bestuurder toe te laten tot weerlegging van het bewijsvermoeden. Een dergelijke regeling zou volgens het Hof van Justitie niet acceptabel zijn. De bestuurder dient alle omstandigheden aan te mogen voeren om zijn niet-verwijtbaarheid van het niet melden aan te tonen. 

De wettelijke meldingsregeling bevat een dergelijke beperking niet. Op grond van de wet kan de bestuurder dus al alle omstandigheden aanvoeren op grond waarvan hij meent dat hem geen verwijt treft voor het niet-melden. In de praktijk zal dat echter zinloos blijken te zijn, zoals de Hoge Raad op 6 oktober 2023 al aangaf. Wellicht dat het arrest van het Hof van Justitie de belastingrechter aanleiding geeft hiermee soepeler om te gaan en niet alleen in situaties van overmacht de bestuurder toe te laten in het leveren van tegenbewijs, maar dat is afwachten.

Wil je iedere vrijdag de blog als eerste ontvangen? Meld je dan aan via deze link