Afgelopen week was er veel aandacht voor de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2024, nr. 23/5244, ECLI:NL:RBNNE:2024:4361.
De rechtbank besliste – kort en bondig- dat er geen rechtvaardiging is voor het in rekening brengen van een hoger belastingrente percentage voor de vennootschapsbelasting.
Snijdt de motivering hout of valt er nog wel wat op af te dingen?
Casus
De inspecteur heeft met dagtekening 15 juli 2023 een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Hierbij is een bedrag van €90.969 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belastingplichtige meent onder meer dat het hogere percentage van 8% dat bij de vennootschapsbelasting in rekening wordt gebracht in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel.
Beslissing rechtbank
Toetsingskader
Volgens de rechtbank gaat het bij een inhoudelijke toetsing aan het evenredigheidsbeginsel om de toetsing van de belangenafweging die de regelgever heeft gemaakt toen hij de regel invoerde.
De rechter toetst die belangenafweging terughoudend. Of de regel wenselijk is toetst de rechter niet, dat is voorbehouden aan de regelgever. Het is niet de bedoeling dat de rechter de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht gaat vaststellen.
De nadelige gevolgen voor belastingplichtigen mogen evenwel niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de regel te dienen doelen. De rechter moet volgens de rechtbank beoordelen of de regelgever bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de regel heeft kunnen komen.
Motivering rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de wet- en regelgever voor de hoogte van het belasting rentepercentage voor de vennootschapsbelasting niet heeft kunnen aansluiten bij de wettelijke rente voor handelstransacties. Dat de nadelige gevolgen voornamelijk ondernemers treft, kan volgens de rechtbank niet als rechtvaardiging dienen. De rechtbank is van oordeel dat een nog niet geformaliseerde belastingschuld niet is aan te merken en ook niet vergelijkbaar is met een handelstransactie.
De nadelige gevolgen zijn voorts evident volgens de rechtbank. Het minimumpercentage van 8% is in absolute zin fors en het dubbele van wat voor andere belastingmiddelen in rekening wordt gebracht.
Het kostte de rechtbank voorts moeite om te achterhalen welk doel de regelgever voor het hogere percentage voor ogen had, maar het doel van het hogere percentage is het tijdig kunnen vaststellen van de belastingaanslagen, zodat sparen bij de Belastingdienst wordt voorkomen. Ook de aansluiting bij de verzuimrente regeling uit de Awb snapt de rechtbank niet.
Houdt de uitspraak stand?
Het snelle antwoord is natuurlijk ‘Dat weten we nog niet’, maar er zijn wat mij betreft wel wat kanttekeningen bij deze uitspraak te plaatsen.
Laat ik vooropstellen dat ik vaak niet onder de indruk ben van de kwaliteit van wet- en regelgeving en de onderbouwing daarvan. Ik weet niet of het zo is, maar ik bespeur in de uitspraak van de rechtbank ook wel wat irritatie hierover. Als dat zo is dan kan ik dat ook begrijpen.
Het toetsingskader dat de rechtbank toepast, lijkt mij juist, maar ik vraag me af of de toetsing van de rechtbank daarmee in overeenstemming is.
De motivering van de rechtbank richt zich hoofdzakelijk op het feit dat de wet- en regelgever aansluiting heeft gezocht bij de bestaande renteregelingen. Voor de systematiek, bij de verzuimrente regeling in de Awb en voor het percentage bij de wettelijke rente voor handelstransacties. De rechtbank beslist – kort en bout- dat die aansluiting niet deugt. De rechtbank toetst dat, zoals ik het lees, ook vrij letterlijk in de zin van: “Het is niet hetzelfde”. De verzuimrente regeling ziet op betaalverzuim en belastingheffing is niet hetzelfde of vergelijkbaar met handelstransacties.
Nee dat klopt op zichzelf, maar is het zo gek dat de wet- en regelgever aansluiting heeft gezocht bij een bestaande renteregeling en in andere gebieden toegepaste percentages? Was het beter geweest als de wet- en regelgever zelf een renteregeling had verzonnen?
Ik vind het niet onlogisch dat er aansluiting wordt gezocht bij een bestaande systematiek. De parlementaire toelichting vermeldt voorts ook dat de regeling verder wordt aangepast aan de heffingssystematiek.
De vraag is voorts of het in rekening brengen van 8% belastingrente bij vennootschapsbelastingplichtigen niet onevenredig is. De rechtbank oordeelt van wel, want de onderbouwing voor aansluiting bij het percentage voor de wettelijke handelsrente (het zijn voornamelijk ondernemers) snijdt volgens de rechtbank geen hout en de nadelige gevolgen voor de belastingplichtigen zijn evident.
Ik vind de onderbouwing voor aansluiting van het percentage bij de wettelijke handelsrente, het zijn voornamelijk ondernemers, ook niet erg sterk, maar is die toets niet te beperkt?
Beoordeeld moet worden zoals de rechtbank ook stelt of de nadelige gevolgen voor de belastingplichtigen in verhouding staan tot het doel van de regelgeving. Dat mag niet onevenredig zijn. De omstandigheid dat er sprake is van nadelige financiële gevolgen is op zichzelf niet doorslaggevend.
Het doel van de regeling is, zoals de rechtbank in zijn uitspraak vermeldt, het tijdig kunnen vaststellen van belastingaanslagen, zodat sparen bij de Belastingdienst wordt voorkomen.
Kan een hoger rentepercentage daaraan bijdragen? Ik kan mij voorstellen dat een hoger rentepercentage een stimulans kan zijn om op tijd aangifte te doen of om een voorlopige aanslag te verzoeken.
Wat mij verder opvalt, is dat de rechtbank niet in de beoordeling heeft betrokken het feit dat de belastingplichtige het in rekening brengen van rente kan voorkomen. Is dat niet relevant? Belastingplichtigen kunnen het nadelige gevolg dus voorkomen.
Het is afwachten wat de Hoge Raad ervan vindt, maar ik denk niet dat het een gelopen race is.
Wil je iedere vrijdag de blog als eerste ontvangen? Meld je dan aan via deze link