Ontwikkelingen dwangsomregeling
Ontwikkelingen dwangsomregeling
13 december 2024 

Ontwikkelingen dwangsomregeling

Deze week een langer artikel over de dwangsomregeling. Welke ontwikkelingen hebben er in 2024 met betrekking tot de dwangsomregeling plaatsgevonden?

Maar eerst ga ik wat uitgebreider in op de dwangsomregeling zelf en beantwoord ik de volgende vragen: Wanneer kan een dwangsom worden gevraagd? en hoe kun je een dwangsom vorderen? Verder kort de hoogte van een dwangsom en de ontwikkelingen in 2024. Tot slot ga ik in op de vraag ‘Hoe je hier in de praktijk mee om kunt gaan’.

Wanneer kan een dwangsom worden gevraagd?

Aanvraag 

Volgens art. 4:17, lid 1, Awb moet een bestuursorgaan, zoals de Belastingdienst, een dwangsom betalen als niet op tijd op een aanvraag wordt beslist. Wat moet onder een aanvraag worden verstaan? Onder een aanvraag moet worden verstaan een verzoek tot het nemen van een besluit. Geldt het alleen voor besluiten waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld of ook voor andere besluiten?

In het belastingrecht leidt niet iedere aanvraag tot een besluit waartegen bezwaar en beroep bij de belastingrechter openstaat. Tegen een beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering omzetbelasting of vennootschapsbelasting staat bijvoorbeeld geen bezwaar en beroep bij de belastingrechter open. Als de belastingplichtige het niet eens is met die beslissing moet hij zich tot de burgerlijke rechter wenden.

Volgens de Hoge Raad is de dwangsomregeling van toepassing op iedere beschikking op een aanvraag. Dus ook op besluiten die niet bij voor bezwaar vatbare beschikking worden genomen (Zie HR 3 februari 2023, nr. 21/03856, ECLI:NL:HR:2023:134).

Welke rechter is bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een dwangsombesluit?

De Belastingdienst moet de verschuldigdheid van een dwangsom bij beschikking vaststellen. Maar welke rechter kan vervolgens oordelen over een genomen dwangsombesluit als in de hoofdzaak geen beroep openstaat bij de belastingrechter?  

De juistheid van een genomen dwangsombesluit kan worden getoetst door de rechter die ook bevoegd is over de hoofdzaak te beslissen. Staat geen beroep open bij de belastingrechter en is de burgerlijke rechter bevoegd, dan is de burgerlijke rechter ook de aangewezen rechter om te beslissen over de dwangsom (HR 20 december 2013, nr. 12/02873, ECLI:NL:HR:2013:1797).

Wanneer is de Belastingdienst een dwangsom verschuldigd?

Wanneer moet de Belastingdienst een dwangsom betalen? Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan?

Termijn om te beslissen is verstreken

Een dwangsom kan pas gaan lopen als de beslistermijn is verstreken. Er is in het belastingrecht niet een uniforme beslistermijn. Het is dus van belang om steeds na te gaan of de beslistermijn daadwerkelijk is verstreken.

Beslistermijn bezwaar

De beslistermijn in de bezwaarfase is 6 weken en gaat lopen vanaf de dag dat het bezwaar is gemotiveerd (art. 7:10, lid 1 en 2, Awb). De inspecteur kan de beslistermijn met 6 weken verlengen (art. 7:10, lid 3). De verdaging beslissing moet zijn gedaan binnen de initiële beslistermijn (HR 7 mei 2021, nr. 20/01260, ECLI:NL:HR:2021:709).

Verder uitstel is met toestemming van belastingplichtige mogelijk (art. 7:10, lid 4, Awb). Belastingplichtige kan dat uitstel/ de toestemming eenzijdig intrekken en de inspecteur in gebreke stellen (HR 26 september 2014, nr. 13/03783, ECLI:NL:HR2014:2779). 

Voor de beoordeling of een ingebrekestelling niet te vroeg is gedaan, is niet de datum van verzending bepalend, maar de datum van de ontvangst daarvan door het bestuursorgaan (HR 26 mei 2023, nr. 21/04591, ECLI:NL:HR:2023:785). 

Geen termijn opgenomen in wet- en regelgeving?

Binnen welke termijn de inspecteur op het bezwaar moet beslissen is opgenomen in de wet, maar dat is niet altijd geval. Welke termijn geldt in dat geval? Als er geen beslistermijn is opgenomen in wet- en regelgeving dan moet het bestuursorgaan volgens art. 4:13 Awb binnen een redelijke termijn beslissen. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken als niet binnen 8 weken op de aanvraag is beslist. 

Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het verzoek om ambtshalve vermindering voor een ander belastingmiddel dan de inkomstenbelasting. Zie in dat verband HR 3 februari 2023, nr. 21/03856, ECLI:NL:HR:2023:134. In rechtsoverweging 3.2.4 oordeelt de Hoge Raad dat de kantonrechter heeft vastgesteld dat het bestuursorgaan niet binnen 8 weken had beslist. 

De redelijke termijn kan ook korter zijn dan 8 weken. Een voorbeeld daarvan kan worden gevonden in het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2024, dat hierna onder het kopje ‘Ontwikkelingen dwangsom 2024’ zal worden besproken.

Ingebrekestelling

Voordat een dwangsom gaat lopen, moet de belastingplichtige de inspecteur in gebreke stellen (art. 4:17, lid 3, Awb). De inspecteur heeft dan nog 14 dagen de tijd om alsnog een beslissing te nemen.

De ingebrekestelling moet aan een aantal voorwaarden voldoen (HR 10 juni 2016, nr. 15/04352, ECLI:NL:HR:2016:1124 en HR 14 oktober 2016, nr. 16/00801, ECLI:NL:2016:2300):

  1. De ingebrekestelling moet schriftelijk worden gedaan. Op welke wijze is vormvrij als het maar schriftelijk wordt gedaan. De ingebrekestelling mag ook per mail worden gestuurd (HR 9 december 2022, nr. 22/02513, ECLI:NL:HR:2022:1835).

  2. Het geschrift moet duidelijk maken waarop de ingebrekestelling betrekking heeft (bijvoorbeeld het uitblijven van de uitspraak op het bezwaar gericht tegen de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2021).

  3. Ook moet het duidelijk maken dat belastingplichtige meent dat de inspecteur niet tijdig heeft beslist.

  4. Tot slot moet belastingplichtige erop aandringen dat alsnog een beslissing moet worden genomen.

Hoogte dwangsom

Als de Belastingdienst niet binnen 14 dagen na de ingebrekestelling beslist, gaat de dwangsom lopen. De eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, is de dag waarop de twee weken zijn verstreken.

Elke dag dat de Belastingdienst in gebreke is, is het een dwangsom verschuldigd. De eerste 14 dagen bedraagt de dwangsom €23 per dag, de volgende 14 dagen €35 per dag en de overige €45 per dag. De dwangsom is over maximaal 42 dagen verschuldigd (zie art. 4:17 Awb).

Ontwikkelingen dwangsom 2024

Te late verwerking herziening WOZ-beschikking door Belastingdienst

In art. 18a, lid 2, AWR is – kort gezegd- bepaald dat de inspecteur een herziening van een WOZ-beschikking binnen 8 weken na het onherroepelijk worden van de herziening beschikking verwerkt. In de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2024 heeft de inspecteur de herziening niet binnen deze termijn verwerkt. 

Casus

Namens belastingplichtige is na het uitblijven van de beschikking van de inspecteur een verzoek gedaan om alsnog te beslissen. De inspecteur wordt daarbij ook direct in gebreke gesteld. De termijn voor het verwerken van de herziening is immers verstreken. De inspecteur verwerkt de herziening 6 maanden na het verzoek van belastingplichtige alsnog, maar beslist dat er geen dwangsom verschuldigd is. 

Beslissing Hof

Het Hof beslist – kort gezegd- dat de inspecteur terecht geen dwangsom heeft toegekend. Er is namelijk geen sprake van een beslissing op een aanvraag.

Arrest Hoge Raad

De Hoge Raad beslist anders. De Hoge Raad oordeelt dat de belastingplichtige de inspecteur heeft verzocht om een besluit te nemen. Dit verzoek moet volgens de Hoge Raad worden aangemerkt als een aanvraag. De beschikking die daarop moet worden genomen, moet worden aangemerkt als een beschikking op aanvraag. Dat de inspecteur ook zonder een verzoek is gehouden de beschikking te geven binnen 8 weken na het onherroepelijk worden van de herziening, maakt dat volgens de Hoge Raad niet anders. 

Het levert de belastingplichtige in dit geval niks op omdat de inspecteur niet al bij de aanvraag in gebreke kan worden gesteld. De ingebrekestelling is met andere woorden te vroeg gedaan. De inspecteur moet namelijk wel een redelijke termijn krijgen waarbinnen hij moet beslissen. De Hoge Raad beslist dat in deze gevallen een termijn van twee weken redelijk is (HR 19 april 2024, nr. 23/01813, ECLI:NL:HR:2024:614).

Is een verzoek om een beslissing op een kostenvergoeding bezwaarfase een aanvraag?

Casus

Belastingplichtige heeft bezwaar gemaakt tegen een verzuimboete die hem gelijktijdig met een naheffingsaanslag in de omzetbelasting was opgelegd. Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. De inspecteur heeft de verzuimboete vernietigd. In de uitspraak op bezwaar heeft hij niet beslist op het verzoek om een kostenvergoeding. 

Belastingplichtige heeft de inspecteur in gebreke gesteld en verzocht om alsnog te beslissen op het verzoek om een kostenvergoeding. Daarbij heeft hij de Inspecteur erop gewezen dat een dwangsom is verschuldigd als de beslissing niet binnen twee weken wordt genomen. 

De inspecteur heeft vervolgens alsnog beslist en heeft een kostenvergoeding toegekend. De inspecteur meent dat belastingplichtige geen recht heeft op een dwangsom omdat al uitspraak op bezwaar was gedaan. 

Arrest Hoge Raad

Belastingplichtige meent dat zijn verzoek aan de inspecteur om alsnog te beslissen op het verzoek om een kostenvergoeding als aanvraag moet worden aangemerkt. De Hoge Raad volgt dit standpunt niet.

De Hoge Raad oordeelt dat een kostenvergoeding in bezwaar slechts mogelijk is in gevallen waarin het bestreden besluit wordt herroepen. Daardoor is de beslissing op een verzoek om kostenvergoeding afhankelijk van de inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Op grond van artikel 7:15, lid 3, Awb moet het verzoek om kostenvergoeding voorts worden gedaan voordat op het bezwaar is beslist. 

Volgens de Hoge Raad is er sprake van een zodanige verwevenheid met de behandeling van- en de beslissing op het bezwaar, dat aan een verzoek om een kostenvergoeding voor de toepassing van de dwangsomregeling geen zelfstandig belang toekomt naast het bezwaarschrift. Het verzoek om een kostenvergoeding is daarom niet als een afzonderlijke aanvraag tot het nemen van een besluit aan te merken. Een beslissing op een verzoek om kostenvergoeding is dus geen beslissing op een aanvraag (HR 24 mei 2024, nr. 23/02277, ECLI:NL:HR:2024:748).

Geen extra dwangsom bij uitblijven dwangsombesluit

Casus 

Belastingplichtige heeft op 23 maart 2018 de inspecteur verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014.

Op 7 december 2018 heeft de belastingplichtige de inspecteur in gebreke gesteld. Omdat een beslissing uitblijft, stelt hij de inspecteur op 17 mei 2019 opnieuw in gebreke. De Op 20 mei 2019 beslist de inspecteur dat belastingplichtige geen recht heeft op een dwangsom. Hij heeft het tegen dat dwangsombesluit gemaakte bezwaar bij uitspraak van 20 september 2019 afgewezen. Op 10 oktober 2019 heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.

Beslissing Hof

Bij het Hof is in geschil de vraag of de inspecteur twee keer een dwangsom had moeten toekennen?

Het Hof oordeelt van niet. De wet biedt volgens het Hof niet de mogelijkheid een ingebrekestelling waarop door het bestuursorgaan niet (tijdig) is gereageerd, te vervolgen met een nieuwe ingebrekestelling. Een dwangsombesluit is niet een beschikking op aanvraag. Het Hof kent vervolgens eenmaal de maximale dwangsom toe.

Arrest Hoge Raad 

De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het Hof. Volgens de Hoge Raad volgt uit de wettelijke bepalingen over de dwangsom en de daarop gegeven parlementaire toelichting dat de ingebrekestelling:

1) Een attenderende en aansporende functie vervult richting het bestuursorgaan; en 

2) De functie heeft om de aanvang van de termijn waarover de dwangsom is verschuldigd, te bepalen. 

Een ingebrekestelling heeft volgens de Hoge Raad niet het karakter van een verzoek aan het bestuursorgaan om een (dwangsom)besluit te nemen. De ingebrekestelling kan daarom niet worden aangemerkt als een aanvraag en een dwangsombesluit is dan ook geen beschikking op aanvraag. Er is dus geen tweede dwangsom gaan lopen. 
De Hoge Raad merkt nog op dat tegen het uitblijven van een dwangsombesluit beroep kan worden ingesteld wegens het niet tijdig beslissen (HR 21 juni 2024, nr. 22/02323, ECLI:NL:HR:2024:906).

In de praktijk?

Ik krijg geregeld de vraag of het slim is om de Belastingdienst in gebreke te stellen als de termijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar is verstreken. 

Ik doe het zelf bijna nooit, omdat dit meestal niet in het belang van mijn cliënt is. Meestal is er nog sprake van nader onderzoek of ik ben in overleg met de Belastingdienst. De Belastingdienst in die fase dwingen tot het doen van een uitspraak, ligt dan niet voor de hand.

In welke gevallen kun je het wel inzetten?

Wanneer heeft je cliënt wel belang bij een snelle uitspraak? Hieronder een aantal situaties, niet limitatief, waarbij een ingebrekestelling eventueel wel uitkomst kan bieden.

De inhoud van de uitspraak op bezwaar is al bekend

De enige keer dat ik de inspecteur in gebreke hebt gesteld, was in het geval dat de inspecteur duidelijk had gemaakt dat hij het bezwaar ging afwijzen maar hij vervolgens treuzelde met het doen van die uitspraak. Cliënt wilde graag beroep instellen maar dat kon niet zolang er geen uitspraak was. Ik heb toen een ingebrekestelling gestuurd en kreeg keurig binnen 2 weken een uitspraak. De motivering van de uitspraak was erg summier, maar je hebt je ticket naar de rechter om het zo te zeggen.

Hetzelfde geldt wat mij betreft als de inspecteur heeft aangegeven dat hij het bezwaar gaat toewijzen, maar dat vervolgens niet formaliseert.

In de situatie van 18a AWR

Een andere situatie waarbij een ingebrekestelling zinvol kan zijn, is de situatie zoals aan de orde was in het bovenvermelde arrest van 19 april 2024. De inspecteur had niet binnen de termijn van 8 weken op eigen initiatief de herziening van de WOZ-beschikking verwerkt. Belastingplichtige kan in dat geval een verzoek daartoe doen. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat de inspecteur niet direct bij dat verzoek in gebreke kan worden gesteld. Hij krijgt op basis van het arrest van 19 april 2024 twee weken de tijd om te beslissen. Heeft hij dan nog geen beschikking afgegeven, dan kan hij in gebreke worden gesteld.

Een verzoek om ambtshalve vermindering die in de kast blijft liggen

Op een verzoek om ambtshalve vermindering voor een ander belastingmiddel dan de inkomstenbelasting moet in beginsel binnen 8 worden beslist. Mocht het verzoek om wat voor reden dan ook in de kast belanden, dan kan een ingebrekestelling helpen om het verzoek onder de aandacht te krijgen. Mocht twee weken tekort zijn om alsnog op het verzoek te beslissen, dan kan de ingebrekestelling worden ingetrokken.

Wil je iedere vrijdag de blog als eerste ontvangen? Meld je dan aan via deze link

Over de schrijver
Reactie plaatsen