Afgelopen vrijdag heeft de Hoge Raad hierover een arrest gewezen (HR 19 januari 2024, nr. 20/01884, ECLI:NL:HR:2024:49). De Hoge Raad komt tot een andere conclusie dan het Hof Amsterdam.
De casus
Belastingplichtige is opgericht in maart 2006 en maakt onderdeel uit van een bankconcern. De moeder (enig aandeelhouder) en grootmoeder (enig aandeelhouder moeder) zijn gevestigd in het Verenigd Koninkrijk.
Belastingplichtige heeft in een aantal tranches AEX-aandelen verkregen. Na verkrijging heeft belastingplichtige de aandelen in een effectendepot in Frankrijk geplaatst. Vervolgens zijn de aandelen uitgeleend aan grootmoeder. Grootmoeder heeft ook een effectendepot in Frankrijk bij dezelfde bank/bewaarder als belastingplichtige. Voor het uitlenen ontving belastingplichtige een fee.
Vlak voor een dividenduitkering administreerde grootmoeder een aflossing op de aandelenleningen. Grootmoeder plaatste de AEX-aandelen daartoe in het effectendepot van belastingplichtige en liet het dividend op de bankrekening van belastingplichtige boeken. Kort na de dividenduitkering werden de aandelen opnieuw uitgeleend aan grootmoeder. Grootmoeder liet de AEX-aandelen weer in het depot van grootmoeder plaatsten. Belastingplichtige verrekende de ingehouden dividendbelasting ex €39 miljoen in de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2007/2008. Na onderzoek legt de Belastingdienst een navorderingsaanslag op zonder rekening te houden met de eerder ingehouden dividendbelasting. Voor de jaren 2009/2010 tot en met 2012/2013 neemt de inspecteur een informatiebeschikking. Volgens de inspecteur voldoet de administratie van belastingplichtige niet.
Arrest Hoge Raad
Is er sprake van dividendstripping?
Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang of belastingplichtige de uiteindelijk gerechtigde is van het dividend (art. 25, lid 2, Wet Vpb). Hoewel de wetgever heeft aangegeven dat het aan de rechter is om dat begrip verder in te vullen, beslist de Hoge Raad dat de wetgeving een uitputtende regeling bevat. Dat houdt in dat, als geen sprake is van de in de wet genoemde gevallen en de opbrengstgerechtigde vrijelijk kan beschikken over de opbrengt en hij niet optreedt als zaakwaarnemer of lasthebber, de opbrengstgerechtigde kan worden aangemerkt als uiteindelijk gerechtigde.
Het Hof was er in zijn uitspraak van uitgegaan dat dit begrip wel verder door de rechter kon worden ingevuld en oordeelde dat belastingplichtige niet als uiteindelijk gerechtigde kon worden aangemerkt. Volgens het Hof had belastingplichtige helemaal geen (economisch) belang bij het laten terugplaatsen van de aandelen door grootmoeder in haar depot. Voor haar zou het laten doorlopen van de leningen voordeliger zijn geweest. Daarnaast is volgens het Hof niet aannemelijk geworden dat het bestuur van belastingplichtige hierbij betrokken is geweest bij de beslissing tot aflossing.
De zaak is nog niet klaar. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar het Hof. Het verwijzingshof moet uitzoeken of belastingplichtige naar Frans recht opbrengstgerechtigd was. Als dat het geval is, dan kan belastingplichtige ook worden aangemerkt als uiteindelijk opbrengstgerechtigde aangezien de in de wet genoemde gevallen zich hier niet voordoen. Het Hof had voorts al beslist dat belastingplichtige niet als kassier of lasthebber optrad.
Stelling tardief?
Namens belastingplichtige is tijdens een nadere zitting op 2 juli 2019 subsidiair het standpunt ingenomen dat zij een vaste inrichting in het Verenigd Koninkrijk had. Het Hof vond deze stelling tardief. Ter onderbouwing daarvan wijst het Hof erop dat het standpunt pas op de nadere zitting is ingenomen, dat het standpunt een uitbreiding van het geschil inhoudt dat nader onderzoek vergt. De inspecteur kon er niet direct op reageren.
De Hoge Raad vindt deze stelling niet zonder meer tardief. Belastingplichtige heeft het subsidiaire standpunt ingenomen nadat het Hof op een eerdere zitting partijen daarnaar had gevraagd. Gelet op de gang van zaken vindt de Hoge Raad dat het Hof dat beter had moeten motiveren.
Informatiebeschikking vernietigd
De Hoge Raad is het ook niet eens met de beslissing van het Hof dat de inspecteur terecht een informatiebeschikking heeft genomen.
De Hoge Raad vindt dat de gegevens waaruit volgt wie de transacties feitelijk heeft uitgevoerd geen onderdeel uitmaken van de administratie. De Hoge Raad beslist dat voor de beoordeling of belastingplichtige uiteindelijk gerechtigde is niet relevant is in welke mate belastingplichtige betrokken is geweest bij de feitelijke uitvoering van de transacties. Zou dit anders zijn als het wel relevant zou zijn? Of is het een bewijskwestie?
Voor de beoordeling of belastingplichtige de uiteindelijk gerechtigde is, is volgens de Hoge Raad slechts van belang of hij er vrijelijk over kan beschikken en hij bij ontvangst daarvan niet als zaakwaarnemer of lasthebber optreedt. Voorts dient te worden beoordeeld of de situatie van art. 25, lid 2, tweede volzin, Wet Vpb (dividendstripping) zich niet voordoet. Voor de toepassing van art. 52 AWR (administratieplicht) is dan voldoende dat uit de administratie blijkt dat, wanneer, met wie en onder welke voorwaarden hij de desbetreffende transacties als onderdeel van zijn handelsstrategie heeft verricht. Niet van belang is in welke mate de belastingplichtige die transacties feitelijk zelf heeft uitgevoerd dan wel deze door een ander namens hem heeft laten uitvoeren. De gegevens behoeven ook op grond van artikel 25 van de Wet Vpb zulke gegevens niet te worden bijgehouden, aangetekend of opgemaakt. Ook de andere door het Hof geconstateerde tekortkomingen, volgt de Hoge Raad niet. De informatiebeschikking moet worden vernietigd.
Wil je weten hoe je hiermee in de praktijk kunt omgaan? Schrijf je in via de knop 'Abonneer je hier' hieronder en ontvang wekelijks naast een samenvatting, ook meer over de context en de toepassing:
Wil je alleen een samenvatting van de actualiteit ontvangen? Meld je dan aan via deze link