Is de ‘parkeerboete’ een boete?
De rechtbank Oost-Brabant heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Op 25 oktober heeft de Hoge Raad deze vragen beantwoord (HR 25 oktober 2024, nr. 23/04840, ECLI:NL:HR:2024:1535 ).
In media lees je regelmatig verhalen over ‘parkeerboetes’ die zijn opgelegd, maar zijn dat wel boetes?
Casus
Belanghebbende heeft zijn auto geparkeerd op een parkeerplaats in Den Bosch. Hij ging op bezoek bij zijn vader. Bij aankomst heeft belanghebbende de parkeerapp aangezet. Eenmaal bij zijn vader heeft hij de parkeerapp weer uitgezet. Hij ging ervan uit dat zijn vader hem, zoals gebruikelijk, had aangemeld als bezoeker. In dat geval kan tegen een lager tarief worden geparkeerd. Belanghebbende vader had hem echter niet aangemeld als bezoeker.
Op het moment van de controle was de verschuldigde parkeerbelasting niet voldaan.
Aan belanghebbende is vervolgens een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van €70,21. De naheffingsaanslag bestaat uit €3,71 parkeerbelasting en €66,50 aan kosten.
De vragen van de rechtbank aan de Hoge Raad zien voornamelijk op het kosten onderdeel.
Ik behandel hierna de voor de praktijk belangrijkste vragen.
Prejudiciële vragen rechtbank
Moeten de kosten worden aangemerkt als een boete?
De rechtbank vraagt zich in de eerste plaats af of de in rekening gebrachte kosten niet zijn aan te merken als een strafvervolging als bedoeld in art. 6 EVRM (fair trial). Met andere woorden: is er sprake van een bestraffende sanctie/een boete?
In zijn arrest van 18 oktober 1995 heeft de Hoge Raad beslist dat de mogelijkheid om kosten in rekening te brengen, is bedoeld om de kosten die verband houden met het opleggen van de naheffingsaanslag te kunnen doorberekenen (HR 18 oktober 1995, nr. 30.208, ECLI:NL:HR:1995:AA3127 ).
De Hoge Raad beslist voorts in zijn arrest van 18 oktober 1995 dat de hoogte van de kosten niet van dien aard is, dat het in rekening brengen van kosten bij een naheffingsaanslag een zogenoemde ‘criminal charge’ oplevert. Er is dus geen sprake van sancties/boete.
De Hoge Raad ziet in antwoord op de prejudiciële vraag geen aanleiding om op zijn arrrest van 18 oktober 1995 terug te komen. Met andere woorden, er is nog steeds geen sprake van een ‘boete’.
Mag de belastingrechter beoordelen of er aanleiding bestaat de kosten te matigen?
De rechtbank vraagt zich af of de belastingrechter mag beoordelen of de aan de naheffingsaanslag ten grondslag liggende gedraging verwijtbaar is en of dat tot vermindering van de kosten zou moeten leiden?
De Hoge Raad stelt voorop dat belastingplichtige de gelegenheid moet hebben om aan de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Hiervoor moet hem enige tijd worden gegund. Als belastingplichtige niet in de gelegenheid is geweest om de verschuldigde belasting te betalen dan kan niet worden nageheven en er kunnen in dat geval uiteraard ook geen kosten in rekening worden gebracht. Verkeert de belastingplichtige in een acute noodsituatie waardoor hij de belasting niet kan worden voldaan, dan is hij niet in de gelegenheid de parkeerbelasting te betalen en kan niet worden nageheven. Dit is een uitzondering.
Kan het evenredigheidsbeginsel uitkomst bieden?
Ook het evenredigheidsbeginsel biedt geen uitkomst. De Hoge Raad oordeelt dat sprake is van een gebonden bevoegdheid die haar grondslag vindt in een wet in formele zin. In dat geval kan alleen worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel, als beginsel van behoorlijk bestuur, als zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Daarbij gaat het onder meer om de gevolgen van de toepassing van de wettelijke bepaling die niet stroken met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien. Van dat laatste is volgens de Hoge Raad geen sprake.
De Hoge Raad oordeelt dat met het invoeren van de mogelijkheid voor gemeenten om bij de naheffing van parkeerbelasting tevens een vast, wettelijk gemaximeerd bedrag in rekening te brengen tot verhaal van de met die naheffing gemoeide kosten, de wetgever heeft beoogd de gemeenten in staat te stellen op een efficiënte en financieel verantwoorde wijze hun parkeerbeleid te realiseren.
De wetgever heeft daarbij ook onder ogen gezien, aldus de Hoge Raad, dat het opleggen van de naheffingsaanslag en de kostenopslag niet afhankelijk zijn van de verwijtbaarheid van de aan de naheffing ten grondslag liggende gedraging of andere omstandigheden. Kortom, ontbrekende of geringe verwijtbaarheid is geen bijzondere omstandigheid die niet of niet ten volle is verdisconteerd in de afweging van de wetgever.
Kortom..
Of de belastingplichtige een verwijt kan worden gemaakt dat de parkeerbelasting niet is voldaan, is niet relevant voor het in rekening kunnen brengen van de kosten.
Alleen als er sprake is van een uitzonderlijke situatie, een acute noodsituatie, waardoor belastingplichtige niet in de gelegenheid was de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen, kan geen naheffingsaanslag worden opgelegd.
Wil je iedere vrijdag de blog als eerste ontvangen? Meld je dan aan via deze link