In de meeste belastinggeschillen draait het om het bewijs. Vragen zie daarbij aan de orde komen, zijn: ‘Wie moet wat bewijzen, hoe zwaar moet dat bewijs zijn en is dat bewijs geleverd?
Bewijs aan de hand van vermoedens
Als uitgangpunt geldt in het belastingrecht dat een aangelegenheid aannemelijk moet worden gemaakt. De Hoge Raad staat ook toe dat bewijs wordt geleverd aan de hand van vermoedens.
Het tegenbewijs is dan ook licht. De belastingplichtige kan in zo’n geval volstaan met het ontzenuwen van het vermoeden. Als redelijkerwijs moet worden betwijfeld dat het vermoeden juist is, is het vermoeden ontzenuwd. Het bewijsrisico blijft in dat geval bij de inspecteur (HR 25 oktober 2002, nr. 36.898, ECLI:NL:HR:2002:AE9354).
Gerechtshof Amsterdam 7 maart 2024
Een voorbeeld waarbij de inspecteur het bewijs aan de hand van vermoedens heeft geleverd kan worden gevonden in een meer recente uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 7 maart 2024 (Gerechtshof Amsterdam 7 maart 2024, nr. 22/2511, ECLI:NL:GHAMS:2024:795).
Casus
-Belastingplichtige is voor het jaar 2017 enig aandeelhouder en bestuurder van de BV.
-De BV hield zich bezig met financiele dienstverlening aan particulieren en kleine ondernemingen, zoals budgetbegeleiding, bewindvoering, schuldhulpverlening, het verlenen van rechtsbijstand en het verzorgen van administraties en belastingaangiften.
-Naast belastingplichtige was er een ander persoon werkzaam voor de BV, mevrouw A.
-Belastingplichtige heeft een aangifte inkomstenbelasting 2017 ingediend naar een verzamelinkomen van nihil. De aanslag is overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
-De Belastingdienst doet een boekenonderzoek bij de BV. De BV beschikt niet over een controleerbare administratie, althans die is niet overlegd.
-Controle vindt daarom voornamelijk plaats aan de hand van bankafschriften.
-De inspecteur constateert overboekingen vanaf de bankrekening van de BV en bankrekeningen van cliënten die belastingplichtige beheerde, naar belastingplichtige zelf en diverse andere personen waarmee belastingplichtige een privérelatie heeft. Ook worden er privébetalingen gedaan vanaf de bankrekening van de BV en worden geldopnames gedaan.
-Er worden betalingen aan F waargenomen. F verklaart hierover dat deze overboekingen aflossingen betreffen van de door F aan belastingplichtige verstrekte lening.
-In totaal wordt er door de ambtenaar voor een bedrag van €98.676 aan onttrekkingen geconstateerd. De inspecteur legt een navorderingsaanslag op waarbij een deel als gebruikelijk loon en een deel (€65K) als uitdeling wordt belast.
Beoordeling door het Hof
Het Hof constateert dat belastingplichtige niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Daardoor kan niet worden geconcludeerd dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De bewijslast kan niet worden omgekeerd en verzwaard. De inspecteur moet dus het inkomen en de omvang daarvan bewijzen.
Vermoedens inspecteur
Ten aanzien van de gestelde uitdeling heeft de inspecteur aan de bankafschriften en het rapport van het boekenonderzoek, de volgende vermoedens ontleend:
- Opnamen en overboekingen van de bankrekeningen van de BV aan belastingplichtige en personen met wie hij een privérelatie heeft, worden aangemerkt als een voordeel van belastingplichtige.
- Betalingen van cliënt rekeningen aan belastingplichtige worden als onttrekking in aanmerking genomen, als belastingplichtige feitelijk de enige was die deze overboekingen kon doen.
- Stortingen met een onduidelijke herkomst heeft hij niet in mindering gebracht. Wel heeft hij betalingen voor internet en telefoon als zakelijke uitgaven van de BV aangemerkt.
Verklaringen belastingplichtige
Belastingplichtige is in de gelegenheid gesteld omdat vermoeden te ontzenuwen. Hij heeft her volgende aangevoerd:
- De betalingen aan F betrof een lening van belastingplichtige aan F was verstrekt en niet andersom.
- De aan ex-partner betaalde bedragen zagen op loon en huurbetalingen. Zij was in dienst bij de BV. De huur heeft zij doorbetaald aan de verhuurder.
- Volgens belastingplichtige hadden de betalingen van G met omschrijving ‘huur’ moeten worden aangemerkt als een storting.
Beslissing Hof
Het Hof volgt de verklaringen van belastingplichtige niet. De verklaring van belastingplichtige over de betalingen aan F staan haaks op de verklaring van F, die juist heeft verklaard dat de betalingen aflossingen van belastingplichtige aan F betreffen.
Dat zijn ex-partner werkzaam zou zijn geweest voor de BV is strijdig met de bevindingen tijdens het boekenonderzoek. Uit de wel aanwezige administratie en de loonaangiftes volgt niet dat de ex-partner werknemer was bij de BV.
Belastingplichtige heeft tot slot de aftrek van de stortingen niet aannemelijk gemaakt.
Belastingplichtige heeft de vermoedens van de inspecteur niet ontzenuwt. De uitdeling blijft in stand.
In de praktijk
Deze uitspraak geeft wat mij betreft een aardig beeld van hoe de beoordeling van bewijs aan de hand van vermoedens loopt. Ik vraag me af of de laatste beoordeling van het Hof dat belastingplichtige de aftrek van de storting niet aannemelijk heeft gemaakt, helemaal juist is. Het lijkt erop dat het Hof een zwaardere bewijslast aan belastingplichtige oplegt dan voor ontzenuwen noodzakelijk is.
Vragen die verder in de praktijk aan de orde komen:
-Wat moet de inspecteur bewijzen als belastingplichtige wel is uitgenodigd tot het doen van aangifte.
-Wat is het echte voordeel voor de inspecteur als de vereiste aangifte niet is gedaan?
-Wanneer speelt bewijs aan de hand van vermoedens nog meer? Kan ook belastingplichtige bewijs leveren aan de hand van vermoedens?
-Waarom legt het Hof een te zware bewijslast op belastingplichtige ten aanzien van de stortingen door G?
Wil je de blog als eerste ontvangen of wil je weten waar je de antwoorden op deze vragen kunt vinden? Meld je dan aan via deze link